Hoe reageren op vragen van de bank over derdenverrichtingen?

Banken vragen soms bij de advocaat gedetailleerde informatie op over bewegingen op de derden- en/of kantoorrekening in het kader van M&A-dossiers, geschillen, invorderingen en dergelijke meer, zo bij voorbeeld over de aard van het dossier, alsook over de herkomst en bestemming van de gelden.

Zij verwijzen dan naar de plicht van iedere (rechts)persoon om die informatie mee te delen, omdat de bank over volledige transparantie moet beschikken en daarvoor ook steekproeven moet kunnen verrichten. Op grond van een gedragscode zal de bank de informatie vertrouwelijk houden, zo belooft zij daarbij plechtig. Indien de informatie niet wordt gegeven wil de bank de betrokken advocaat eventueel geen dienstverlening meer geven.

Hoe te reageren in dergelijke situatie?

Jan Meerts, bestuurder deontologie bij de OVB, wijst op volgende zaken:

Het beroepsgeheim van de advocaat raakt de openbare orde en kent een grondwettelijke waarde. Volgens het Grondwettelijk Hof is het beroepsgeheim van de advocaat immers een essentieel bestanddeel van het recht op eerbiediging van het privéleven en van het recht op een eerlijk proces. Het beroepsgeheim van de advocaat heeft hoofdzakelijk tot doel het fundamentele recht op eerbiediging van het privéleven te beschermen van diegene die iemand in vertrouwen neemt, soms over iets heel persoonlijks. De effectiviteit van de rechten van verdediging van iedere rechtzoekende veronderstelt daarenboven noodzakelijkerwijs dat een vertrouwensrelatie tot stand kan komen tussen die persoon en de advocaat die hem raad geeft en hem verdedigt. Die noodzakelijke vertrouwens-relatie kan alleen tot stand komen en behouden blijven indien de rechtzoekende de waarborg heeft dat wat hij aan zijn advocaat toevertrouwt door die laatstgenoemde niet openbaar zal worden gemaakt. Hieruit volgt dat de aan de advocaat opgelegde regel van het beroepsgeheim een fundamenteel element is van de rechten van verdediging.

De gegevens die de advocaat verneemt tijdens de uitoefening van de wezenlijke activiteiten van zijn beroep, nl. het verdedigen of vertegenwoordigen in rechte van de cliënt en het verlenen van juridisch advies, zelfs buiten elk rechtsgeding, blijven door het beroepsgeheim gedekt en kunnen dus niet ter kennis worden gebracht van overheden of derden (GwH 23 januari 2008, nr. 10/2008; GwH 24 september 2020, nr. 114/2020; GwH 17 december 2020, nr. 167/2020; GwH 11 maart 2021, nrs. 45 en 46/2021).

De schending van het beroepsgeheim is strafbaar (artikel 458 Sw.). Bovendien mag de advocaat, anders dan andere houders van een professioneel geheim, dit beroepsgeheim niet schenden ter bescherming van minderjarigen of andere kwetsbaren en al evenmin voor een interdisciplinair overleg met andere dragers van een vergelijkbaar professioneel geheim (artikel 458quater Sw.). De advocaat die het beroepsgeheim schendt, is ook tuchtrechtelijk vervolgbaar.

Bovendien zijn advocaten zelf onderworpen aan de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van het geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (WPW) krachtens artikel 5, §1, 28° WPW. De WPW werd omgezet in de bijlage bij afdeling III.1.2. van de Codex Deontologie voor Advocaten. Als onderworpen entiteiten zijn advocaten dus eveneens verplicht om wit-wasvermoedens te melden wanneer zij de geviseerde activiteiten ontplooien bedoeld in artikel 5, §1, 28° WPW. Ter bescherming van het beroepsgeheim is hun meldingsplicht wel omkaderd met voorwaarden. Enerzijds mogen advocaten volgens artikel 53 WPW geen melding verrichten wanneer de informatie of de inlichtingen werden ontvangen van of over één van hun cliënten wanneer ze de rechtspositie van deze cliënt bepalen, of hem in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen. Anderzijds mogen ze volgens artikel 52 WPW witwasvermoedens niet rechtstreeks melden aan de CFI. Ze moeten die daarentegen doorspelen aan de stafhouder, aan wie de WPW een filterfunctie toekent. De stafhouder moet immers controleren of de melding verband houdt met een van de geviseerde activiteiten bedoeld in artikel 5, §1, 28° WPW en niet gedekt is door de uitzondering van artikel 53 WPW. Enkel indien aan deze voorwaarden voldaan is, moet de stafhouder de verkregen informatie onmiddellijk en ongefilterd doorspelen aan de CFI.

Bijgevolg is het wettelijk uitgesloten dat de advocaat zijn beroepsgeheim zou delen met derden, zoals de huisbankier. Dit mag evenmin geschieden ten aanzien van andere dragers van één of andere vorm van professioneel vertrouwen, discretieplicht of geheimhouding, zoals accountants, belastingadviseurs, bedrijfsrevisoren, of bankiers.

Het is dus uit den boze dat de advocaat gedetailleerde vragen van de bank met betrekking tot transacties op zijn derden- of kantoorrekening zou beantwoorden. Dat zou immers een manifeste schending van zijn beroepsgeheim uitmaken.

 

Reactie toevoegen

De inhoud van dit veld is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.